Telex apparaat jaren '70
Telex apparaat jaren '70
 
Seinzaal Amsterdam
Seinzaal Amsterdam
 
Telex geplaatst bij bedrijf
Telex geplaatst bij bedrijf
 
Telex Creed 54 (Engels fabricaat)
Telex Creed 54 (Engels fabricaat)
Siemens telex type T37 met losse schakelkast
Siemens telex type T37 met losse schakelkast
 
Siemens telex type T100be
Siemens telex type T100be
 
Siemens telex type Telescript 32be
Siemens telex type Telescript 32be
Siemens telex type T100A
Siemens telex type T100A
Telex meubel
Telex meubel
 
Telegrafist met Baudot apparaat
Telegrafist met Baudot apparaat
 
Ponsband voor telex
Ponsband voor telex
 
Telegraaf Overdracht Station
Telegraaf Overdracht Station
 
Toonfrequent apparaat
Toonfrequent apparaat
 
Overzicht telexnet 1984
Overzicht telexnet 1984
 
Telex met schakelkast
Telex met schakelkast
 
Opening telexcentrale Rotterdam 1956
Opening telexcentrale Rotterdam 1956
 
Overzicht 10C centrale
Overzicht 10C centrale

Schrijfmachien op afstand

 

Inleiding

In het venster “Hier alles goed stop” wordt de geschiedenis van de telegrafie verwoord. De rode draad daarin is de ontwikkeling van de (Morse)seinsleutel naar de telex als randapparaat. De drijfveer was dat men het voor de gebruiker steeds gemakkelijker en liefst ook goedkoper wilde maken om geschreven berichten over te brengen.

De telex is te vergelijken met een typemachine die niet alleen de aanslagen op het toetsenbord omzet in een getypte tekst op een blad papier of scherm maar die deze ook omzet in een code. Die code wordt dan opgeslagen in een geheugen of op een ponsband en kan via een aansluiting op het telex- of telefoonnetwerk verzonden worden naar een andere telex die deze dan weer omzet in leesbare tekst. De telex is ook bekend onder verschillende andere namen zoals verreschrijver,  bladschrijver en teletype.

Als de gecodeerde tekst via ponsband of vanuit het geheugen wordt verzonden gaat dit sneller dan rechtstreeks vanuit het toetsenbord. Dat bespaart op de verbindingskosten die vroeger m.n. voor internationale verbindingen al snel opliepen naar 10 euro per minuut of meer.

Door de komst van de telex kon de telegraafdienst moderniseren: vanaf 1956 werden telegrammen niet meer in morsecode overgeseind, maar per telex
Voor bedrijven die veel telex berichten stuurden kwam er in Nederland in de jaren '50 van de 20ste eeuw naast het al bestaande handbediende een geautomatiseerd telexnet. Omdat opdrachten gegeven via een telex rechtsgeldig zijn zorgde dat voor een groei in het telexgebruik met name door de internationale handel.

De telexen werden tegen een vergoeding ook bij de bij bedrijven geplaatst waarmee berichten niet meer bij een postkantoor of telefonisch hoefde te worden aangeboden. Dat was met name voordelig voor de grote gebruikers.
Ook kwamen er besloten telexnetten voor specifieke gebruikers zoals onder meer de pers (ANP net), politie enzovoorts.

In dit venster wordt achtereenvolgens ingegaan op de codering, de wijze van overbrengen (transmissie), telegraafcentrales en de ontwikkelingen in het telexnet.

Het telexapparaat

De telexen waren in aanvang grote en zware mechanische apparaten aangedreven door een motor. Later werden deze geleidelijk aan vervangen door elektronische apparaten met een beeldscherm.
In het navolgende wordt de werking van de telex uitgelegd op basis van de mechanische apparaten.
Ook de ontwikkeling in de techniek van de telexen maakte in de loop van de jaren een geweldige ontwikkeling door.

Na de tweede wereldoorlog werden de Siemens machines (tijdelijk) vervangen door de Engelse Creedmachines. In de loop van de jaren kwamen er ook Philips machines op de markt en later ook weer Siemens & Halske apparaten. Hierbij deed ook de elektronica zijn intrede. Hiernaast zijn voorbeelden getoond van type machines die bij de Nederlandse PTT in de loop van de jaren in gebruik zijn geweest.

In de hoogtij dagen (midden jaren 70) van het Nederlandse telexnet waren er zo’n 32000 aansluitingen.

Codering

De telex werkt volgens het zogenaamde enkelstroom principe, d.w.z. dat er afwisselend wel of geen stroom loopt door de verbindingsdraden. Hiermee wordt aan de ontvangstkant wel of niet een ontvangmagneet (die het decodeermechaniek aanstuurt) bekrachtigd. Een aandrijfmotor stuurt de (de)codeereenheid van de telex aan.

De code voor elk teken is opgebouwd uit 5 elementen, te vergelijken met bits  die elk zowel stroomvoerend (één) als stroomloos (nul) kunnen zijn. Met behulp van deze 5 elementen is het dan mogelijk 25= 32 combinaties, oftewel codes, te maken.
Dit aantal is natuurlijk niet voldoende  om alle tekens (letters en cijfers, leestekens en bijzondere functies zoals nieuwe regel) over te brengen. Om dit toch mogelijk te maken hebben de letters dezelfde codes toegewezen gekregen als de cijfers en leestekens. Met andere woorden eenzelfde code kan dus een letter voorstellen, maar ook een cijfer of leesteken. Om onderscheid te maken worden twee  specifieke codes gebruikt om aan te geven dat er voor de daaropvolgende codes een letter dan wel een cijfer of leesteken afgedrukt moet worden.

De codering van de tekens is vastgelegd in de Baudot code. Deze code was oorspronkelijk ontwikkeld voor een toetsenbord met 6 toetsen.
Daarvan werden er 5 voor de codering van letters, cijfers en de leestekens gebruikt. Voor ieder element van het teken is er een  toets. De snelheid is 45,5 elementen (bits) per seconde. Naar moderne maatstaven is dit erg laag, maar in 1933 was dat lang niet slecht. Deze code is later geoptimaliseerd door Murray voor gebruik met het volwaardige toetsenbord van de telex.

Bij bepaalde soorten verreschrijvers zijn op de typehefbomen boven elkaar de letter en het cijfer of leesteken aangebracht die door dezelfde code worden voorgeteld. Bij de ontvangst van het teken letterwisseling /cijferwisseling wordt het papier in de verreschrijver langs mechanische weg in een zodanige stand gebracht, dat een letter of een  cijfer/leesteken wordt afgedrukt.

De vijf elementen van een teken worden opeenvolgend uitgezonden.  Aan de ontvangstkant moet van elk element worden bepaald of het stroomvoerend of stroomloos is. Om fouten te voorkomen moet dit op het juiste moment, dus met dezelfde snelheid gebeuren. Dit betekent, dat het snelheidsverschil tussen de aandrijfmotoren van de zendende en de ontvangende telex tot een minimum beperkt moet worden om foutieve ontvangst te voorkomen. Dit word synchrone transmissie genoemd. Met name bij internationale verbindingen was het synchroon laten lopen van de telexen gedurende de gehele overdracht van een bericht erg moeilijk.

Om de invloed van eventuele verschillen in snelheid zoveel mogelijk te beperken, werken de telexen volgens het zogenaamde start-stopsysteem. Dat wil zeggen dat aan de 5 elementen van iedere code 2 extra elementen, het start- en het stop element, zijn toegevoegd. Het startelement is altijd stroomloos, het stopelement altijd stroomvoerend. Dit wordt asynchrone transmissie genoemd. Dit heeft als voordeel, dat eventuele snelheidsverschillen slechts gedurende de duur van één teken van invloed zijn. Daarmee kan voor een foutloze transmissie er een grotere afwijking in de motorsnelheid worden toegestaan dan bij synchrone transmissie.
De duur van elk element bedraagt 20 msec met uitzondering van het stop element, dat een tijdsduur van 20 of 30 msec heeft. De benodigde tijd voor het overbrengen van een teken bedraagt daarmee 140 of 150 msec.

Naast de reeds genoemde codes voor letterwisseling en cijferwisseling is er nog een aantal speciale codes in gebruik, dat door de verreschrijver in een mechanische handeling wordt omgezet. Dit zijn: spatie, terugloop wagen, nieuwe regel, bel (waardoor gedurende een bepaalde tijd een contact gesloten wordt, bijv. voor het inschakelen van een zoemer), met wie (om de naamgever van het opgeroepen toestel in te schakelen).
De naamgever is een onderdeel van de telex, waarin de unieke naam ervan is vastgelegd. Wordt deze door de andere telex afgevraagd, dan wordt automatisch de naam van de telex uitgezonden. De naamgever kan in een openbaar telexnetwerk alleen ingesteld worden door de operator ervan en niet door de klant. Door de naamgever af te vragen kan de ontvanger vaststellen dat hij/zij met de juiste telex is verbonden. Het gebruik van de naamgever heeft er toe geleid dat de opdrachten en bevestigingen die via een telex worden verzonden ook rechtsgeldig zijn.

Transmissie

De transmissie van de telegraaftekens van de telex vond plaats op 2 verschillende manieren: met gelijkstroom of met behulp van wisselstroom. Telexaansluitingen binnen circa 70 km van een telexcentrale werden via gelijkstroom verbindingen aangesloten. Grotere afstanden met gelijkstroom overbruggen was wegens de optredende vervorming van de tekens niet mogelijk. De reden is de elektrische capaciteit tussen de aders van de gebruikte ondergrondse kabels die veel hoger is dan bij luchtlijnen. Verder gelegen telexen moesten via het telefoonnet de telexcentrale bereiken. Omdat het telefoonnet geen gelijkstroom doorlaat werd daarvoor een wisselstroom met een frequentie van 1500 HZ gebruikt. De enen en de nullen werden overgebracht door het aan en uitschakelen van de wisselstroom. Door de in het telefoonnet aanwezige versterkers voor spraak werd ook deze wisselstroom indien nodig versterkt.

Bij gelijkstroomtelegrafie werd gebruik gemaakt van een afzonderlijk telegraafnet, waarbij de abonnees waren aangesloten op de automatische telexcentrale te Amsterdam die vanaf 15 februari 1954 in dienst kwam. Later kwamen er ook automatische telegraafcentrales in Rotterdam en Den Haag en nog op enkele andere plaatsen in het land voor de telexaansluitingen in de desbetreffende regio’s. De abonnees in de rest van Nederland maakten gebruik van het bestaande telefoonnet om de telexcentrale te bereiken. Ter onderscheiding van de beide gebruikte vormen van transmissie sprak men over op telegraafbasis en op telefoonbasis aangesloten abonnees.

De apparatuur bij op telefoonbasis aangesloten abonnees bestond uit een verreschrijver met hulptoestellen zoals automatische zender (ponsbandlezer) e.d. met daarnaast een toonfrequent apparaat (een omzetter naar 1500 Hz) en een telefoontoestel. De verbinding werd op de zelfde manier opgebouwd als een telefoonverbinding, waarna de abonnee op telex overschakelde. Hierdoor werd het telefoontoestel van de lijn afgeschakeld en de verreschrijver via het toonfrequent apparaat met de lijn verbonden. Indien een nachtschakeling was aangebracht was ontvangst mogelijk zonder dat er iemand aanwezig was en werd de verreschrijver ingeschakeld door de belstroom van de telefooncentrale.
De telexen werden op verspreid in het land geplaatste Telegraaf Overdraag Stations (TOS) aangesloten. Vandaar gingen de verbindingen via multiplex techniek (meerdere kanalen over een aderpaar) naar de telexcentrales. De verbindingen tussen de telexcentrales onderling liepen ook over een TOS. De daarin toegepaste apparatuur ontwikkelde zich in de loop van de tijd steeds verder waardoor die energie zuiniger werd (transistoren i.p.v buizen) en meerdere telexkanalen per aderpaar van een kabel mogelijk werden.

De op telegraafbasis aangesloten abonnees hadden in plaats van het toonfrequent apparaat en het telefoontoestel een schakelkast. Deze was in de algemene uitvoering alleen geschikt voor simplexverkeer, d.w.z. dat gelijktijdig zenden en ontvangen niet mogelijk was. Bij het ontwerp van de schakelkast was er al rekening mee gehouden dat deze op eenvoudige wijze geschikt te maken zou zijn voor duplexverkeer. Een vereiste was natuurlijk dan wel dat beide zijden duplex moesten kunnen werken. Dit was van belang voor de dure internationale verbindingen. De schakelkasten bevatten behalve  relais e.d. verschillende toetsen en sleutels, hierdoor kon een inkomende oproep automatisch gesignaleerd worden zodat er geen bediening aanwezig behoefde zijn. Ook was er een toets “eigenschrift” (local) zodat men een bericht kon voorbereiden en daarna d.m.v. een ponsband snel kon oversturen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de automatische zender. Bij een inkomende oproep werd de ontvanger 5 seconde voor doorschakeling d.m.v. een zoemer gewaarschuwd zodat de ponsband uitgeschakeld kon worden. Werd hierop niet gereageerd dan werd na 5 sec. automatisch doorgeschakeld. Een kiesschijf was niet aanwezig omdat het gewenste nummer met behulp van het toetsenbord (klavier) gekozen werd.

Telegraafcentrales

De centrales voor de Nederlandse Telex dienst, waren ontworpen en geconstrueerd door de Bell Telefoon Maatschappij en ontwikkeld in samenwerking met de Nederlandse PTT. Deze waren oorspronkelijk van het type 7E-systeem. Dit was een zogenaamde elektromechanische centrale. Dat betekent dat deze opgebouwd was uit relais die ronddraaiende kiezers bestuurden. Daarvan werd de eerste in Amsterdam geplaatst. Later kwam dit type centrales in alle districten van PTT.

Door de gestage groei van het internationale telexverkeer ontstond de behoefte aan een aparte centrale voor deze dienst. Daarvoor werd in 1974 na een succesvolle proef in Den Haag een computer bestuurde telexcentrale type 10C, eveneens van de Bell Telefoon Maatschappij, geplaatst in een ondergrondse bunker in Bussum. Vanwege de “koude oorlog” was deze uitgerust met beschermingsmaatregelen tegen een nucleaire aanval.
Vanaf 1975 werden alle resterende 7E centrales ofwel vervangen door computergestuurde centrales van het type 10C ofwel opgeheven.

Voor het bereiken van bepaalde diensten waren speciale tellingvrije (d.w.z. gratis) dienstnummers met 4 cijfers beschikbaar. Een voorbeeld is 0011, waarmee men via de telexhandcentrale in Amsterdam internationale telexverbindingen kon aanvragen.

De ontwikkeling en modernisering van de telexcentrale ging door. Zo werd in Amsterdam de centrale vervangen door de (Metaconta) ELTEX centrale van Bell waarop in een latere fase alle TELEX abonnees in Nederland en de verbindingen met het buitenland werden aangesloten.

Ten slotte

In februari 2007 werd na een gestage afname van het aantal abonnees definitief de stekker uit de telex dienst gehaald. De ontwikkeling van de FAX in de tachtiger jaren had de telex overbodig gemaakt. Uiteindelijk waren er nog maar 200 klanten over en het was niet meer lonend om daarvoor het telexnet in stand te houden.

In een aantal landen bestaat de telex echter nog steeds, wie daar mee wil communiceren kan dat via internet doen. De firma Easylink (opentext.com) heeft hiervoor een gateway ingericht en met het programma Real Time Messenger kan hiermee nog altijd telexen versturen. Ook via de firma Network Telex Group (networktelex.com) kan men indien gewenst berichten in telex formaat over de hele wereld sturen.

Bronnen

- https://nl.wikipedia.org/wiki/Baudotcode
- De weg naar het woord; Telegraaf, uitgave van het staatsbedrijf der PTT (1947)
- 125 jaar bellen met Bell, uitgave Telecommunicatie Erfgoed Stichting (2005)
- Telegraafkantoor Amsterdam 1898-1990, uitgave PTT Telecommunicatie (1990)
- 60 jaar Hoofdbestuur PTT 1893-1953, uitgave PTT
- Diverse foto’s uit archief Telefan