|
Alle seinen op (leger)groenDit venster gaat over de telecommunicatie ofwel de verbindingsdienst van de landmacht. De ontwikkelingen en van de telecommunicatie bij de marine en de luchtmacht hebben een specifiek karakter, sterk gericht op de behoeften van en toepassingen in de respectievelijke vakgebieden. InleidingTelecommunicatie wordt ook al sinds mensenheugenis gebruikt in het leger. Veel van de onderwerpen in de andere vensters, vond of vind je terug voor militaire gebruik. Soms was defensie daarin trendsetter, maar de laatste tijd vooral trendvolger.
Er zijn een aantal kenmerken die de militaire telecommunicatie onderscheiden van de civiele. Ten eerste is er in de gebieden waar het leger wordt ingezet vaak geen infrastructuur voor telecommunicatie aanwezig en die dus eerst aangelegd moet worden. Een ander kenmerk is het mobiele optreden waarbij de gebruikers zich steeds verplaatsen. Een derde kenmerk is versleuteling of codering om te voorkomen dat onze informatie in vijandelijke handen valt. Daarentegen willen wij zo veel mogelijk van de tegenstander te weten komen en daarmee ontstond de elektronische oorlogvoering en later de cyber security. Optische communicatieEen van de kenmerkende optische communicatiemiddelen, waar je eigenlijk niet bij stil staat, is het uniform. Tegenwoordig zijn uniformen die te velde worden gedragen bedoeld om niet op te vallen en daarom lijken ze veel op elkaar, maar vroeger waren die juist bont gekleurd, zodat je op afstand kon herkennen of iemand bij je eigen eenheid hoorde of niet. Andere optische middelen waren vuur, het vaandel of de standaard, waaraan je een eenheid kon herkennen, of seinvlaggen om korte berichten over te brengen. Later kwam daar ook de optische telegraaf bij, de seinlamp en in de begintijd van de militaire luchtvaart werd vanaf de grond gecommuniceerd met de piloten door gekleurde seinlappen in een bepaalde vorm op de grond neer te leggen.
Akoestische communicatieEen ander middel zijn de geluidssignalen, met name hoornblazers en tamboers, omdat dat geluid nog enige dracht heeft in het veld. Naarmate het buskruit verder zijn intrede deed en er steeds meer kanongebulder op het slagveld kwam, verloren deze middelen hun kracht. Alleen de tirailleurfluit op het groepsniveau (een eenheid van 8 tot 10 personen) is nog lang gebruikt. Die herrie op het slagveld zorgde er ook voor dat er zelfs in een tank of pantservoertuig middelen nodig waren om de commandant met de schutter en de chauffeur te laten communiceren: de voertuigintercom.
Fysieke overdrachtBerichten werden ook fysiek overgebracht van de ene commandant naar de andere. Dat kon per koerier c.q. ordonnans, die het (korte) bericht onthield en bij de ontvanger reproduceerde of het geschreven bericht fysiek mee nam, al dan niet gecodeerd. Een bekend voorbeeld, maar waarschijnlijk een legende, is Pheidippides, die na de slag bij Marathon in de eerste Perzische oorlog in een keer naar Athene liep om daar de Griekse overwinning te berichten. Later kwamen de ordonnansen te paard, per fiets en gemotoriseerd per motor of auto. Maar ook dieren werden gebruikt om berichten over te brengen, met name postduiven en berichtenhonden. Zo heeft Nederland van ongeveer 1896 tot 1933 een Rijkspostduivendienst gehad, waarbij overigens een groot beroep werd gedaan op de amateur postduivenhouders voor de duiven zelf.
Elektrische middelenToen kwam het tijdperk van de elektrische middelen. Eerst de kabelgebonden telegraafverbindingen, bijvoorbeeld tussen vestingen en forten, waarbij gebruik gemaakt werd van morsecode. Daarna kwam de telefoon, zodat er ook gesproken kon worden. Niet lang daarna werd de radio uitgevonden, zodat er ook draadloos gecommuniceerd kon worden, eerst alleen radiotelegrafie en later ook radiotelefonie en radiotelex. Met de introductie van de radio deed ook de elektronische oorlogsvoering zijn intrede. De ene partij probeerde de andere af te luisteren om zo te achterhalen wat de plannen waren en de andere partij deed er alles aan om dit tegen te gaan. Alleen al het vaststellen waar een zender stond, kon al een indicatie geven waar bepaalde eenheden zich bevonden. Het leger had radio’s in verschillende soorten. Van kleine draagbare FM radio’s met een bereik van 3 km, via iets grotere draagbare FM radio’s met een bereik van 30 km tot HF radio’s in een apart voertuig met een zender van 1000 watt. Met een HF radio was – als je de juiste antenne gebruikte – een wereldwijd bereik mogelijk. Zo’n radio is ook lange tijd de verbinding geweest tussen Nederland en het voormalig Nederlands-Indië aan de ene kant en Suriname aan de andere kant van de wereld.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de NAVO opgericht en in de Koude Oorlog werd een plan gemaakt voor de verdediging van West-Europa. Nederland kreeg daarin een gebied op de Noord-Duitse laagvlakte aangewezen om te verdedigen. Gezien het verwachte mobiele karakter van het gevecht werd gekozen om met radio-draaggolf apparatuur een gebiedsbedekkend systeem met verbindingsknooppunten te ontplooien, waarop de verschillende eenheden konden aansluiten met straalzenders. Die straalzenders moesten elkaar wel kunnen ‘zien’. Dat betekende dat de afstand tussen zender en ontvanger in beginsel was beperkt tot zo’n 30 km, ook al stonden de antennes op masten van ruim 20 meter hoog.
DigitalisatieBegin jaren 80 deed de digitalisatie zijn intreden. Dat betekende meer mogelijkheden: op het gebied van capaciteit maar ook op het gebied van versleuteling (cryptografie). Helaas veranderden de natuurwetten niet, zodat de afstand nog steeds beperkt bleef tot 30 km ‘line of sight’. Ook konden daarmee de handbediende telefooncentrales, waarmee steeds van knooppunt naar knooppunt moest worden doorverbonden, worden vervangen door een automatisch doorkiessysteem.
Begin jaren 90 werd een verbindingsbataljon uitgezonden naar het voormalig Joegoslavië. Daar bleek het verbindingssysteem dat was ontworpen voor de Noord-Duitse laagvlakte niet te voldoen, zowel door het bergachtig terrein als door de onderlinge afstanden tussen de diverse hoofdkwartieren. Daardoor moest veelvuldig gebruik worden gemaakt van de HF radio’s. In aanvulling werd ook gebruik gemaakt van satellieten, maar die waren schaars en dus duur in gebruik. Het was wel de trigger om als defensie zelf met een satellietcommunicatieprogramma te starten. Niet de satellieten in de ruimte, maar wel een ankerstation in Nederland en tactische terminals voor gebruik te velde. De gebiedsbedekking die eerst met knooppunten werd gerealiseerd, werd zo overgenomen door satellieten, die (nagenoeg) wereldwijde dekking bieden.
Ook werd meer en meer gebruik gemaakt van computers voor allerhande toepassingen. Daarmee werd ook het cyber-domein geïntroduceerd. Inmiddels was het hiërarchisch opgebouwde verbindingsstelsel omgevormd tot een netwerk. Traditioneel werd alleen gecommuniceerd met de commandant direct boven en onder, maar nu kan technisch gezien iedereen met iedereen communiceren. Dat betekent dat ook de politiek vanuit Nederland direct mee kan maken wat er in een inzetgebied aan de andere kant van de wereld gebeurt. Vergelijk President Barack Obama die live mee zat te kijken met de videocamera’s die de soldaten droegen bij het overmeesteren van Osama bin Laden.
BronTekst en foto’s: Historische Collectie Verbindingsdienst
Links: Historische Collectie Verbindingsdienst (HC Vbdd) |