Kabelwerkzaamheden

 

 

 Spreidpaal voor luchtleidingen in Rotterdam


Aansluitnet met de kabels naar spreidpalen (Rotterdam 1869)

 Voedingskabel voor spreidpaal

 
Uitlopernet

 
Ringnet


 
Lasttent

 
STAPN 58 manipulatiekast

 

STAPN 58 aansluitpunt met telefoon en draadomroep

 
Betonnen kabelkast voor 20 kabels

 

 

 

 

 

Kabelkast met ADSL apparatuur

 

 

 

 

 

 

 

 

Voorbeelden van internetverbindingen in het aansluitnet

 

Putje graven, Tentje bouwen, Tukkie doen

 

Inleiding aansluitnet

In venster 16 (“Een web van lijnen”) wordt de techniek, de ontwikkeling en de mogelijkheden van de diverse soorten kabel beschreven. In dit venster komen meer de organisatorische en praktische kanten van het zogenaamde “aansluitnet” aan de orde.
Als je met elkaar wil communiceren via hulpmiddelen als een telefoon heb je een verbinding nodig tussen de zenders en de ontvangers. In de beginjaren van de telefonie werd daar elektrisch geleidende draad voor gebruikt. Later kwamen ook radio (via de lucht) en licht (via glasvezels) hiervoor beschikbaar. De koper–  en glaskabels en , in mindere mate, de draadloze verbindingen vormen tezamen het aansluitnet. Dit netwerk wordt dus gevormd door voornamelijk ondergrondse kabels lopend vanaf een centraal punt met apparatuur (telefooncentrale of internettoegang) via straatkasten naar de aansluitingen thuis of in een bedrijf. Juist doordat het grotendeels onder de grond ligt valt het niet op in het straatbeeld,behalve als er aan gewerkt wordt. Dan ziet men tenten, kabels en sleuven.
In dit venster worden achtereenvolgens de luchtlijnen, de opvolgers ervan de kabels en de zogenaamde “vooraanleg” (in PTT jargon “stapn 58” en “stapn 68”) behandeld. Vooraanleg betekent dat men de draden naar een huis al legt voordat er een contract is voor levering van een (communicatie)dienst.  Afgesloten wordt met de overgang van koper naar glas en radio in het aansluitnet.



Bovengronds: Luchtleidingen

In de beginjaren van de telefonie werd een enkele draad tussen de telefoon en de handcentrale gebruikt waarbij de aarde dienst deed als retourdraad. Men gebruikte dan kabels met natuurlijk rubber als isolatie van de aders om van de telefooncentrale naar een zogenaamde spreidpaal te gaan. Dan ging een niet geïsoleerde draad vanaf de spreidpaal door de open lucht naar de betreffende aansluiting. In eerste instantie gebruikte men daarvoor ijzerdraad, maar men kwam er al snel achter dat het roesten van die draad de kwaliteit van de gesprekken en de levensduur van de draad niet ten goede kwam en men stapte al na enkele jaren over naar koperdraad. Ook ondervond  men in de praktijk dat de aarde als retourdraad ook niet goed was voor de spraakkwaliteit. Eind 19de eeuw voerde men daarom een tweede draad in als geleider. De zogenaamde dubbeldraad.
De groei van het aantal telefoonaansluitingen leidde ertoe dat er steeds meer luchtleidingen kwamen. Vooral in de steden was dat goed merkbaar. Daar hing op sommige plaatsen een woud van draden. Begin 20ste eeuw kwamen er kabels commercieel beschikbaar met papierisolatie van de koperaders, een loden mantel en teer tegen het vocht en staalband ter mechanische bescherming er omheen. PTT en de toenmalige gemeentelijke telefoondiensten trokken daarop al snel de conclusie dat kabels in het aansluitnet goedkoper waren dan luchtleidingen en begonnen massaal in de steden de luchtleidingen door ondergrondse kabels te vervangen. Ook de komst van de tram heeft hiertoe bijgedragen. Want als een gebroken luchtlijn op de stroomleiding van een tram viel leverde dat ernstig gevaar op voor degenen die in aanraking kwamen met zo’n draad.
In de dertiger jaren van de 20ste eeuw waren in de binnensteden de luchtleidingen al verdwenen. Daarna heeft het tot in de zestiger jaren geduurd voordat ook de laatste luchtleiding voor telefonie op het platteland was verdwenen.


Ondergronds: koper aansluitnet


Vanuit de telefooncentrale werden destijds vooral de volgende twee manieren van aansluiten gebruikt.

Via een uitloper-net ook wel telescoopnet genoemd. Hierbij loopt een voedingskabel langs de huizen  en voor de aanleg van een telefoonaansluiting wordt steeds een vrij aderpaar  gebruikt totdat alle aderparen op zijn.
 
Via een ringnet. Dan wordt er een voedingskabel gelegd om een huizenblok heen en wilde iemand uit het huizenblok een telefoonaansluiting dan werd nagegaan of er links- of rechtsom een vrij aderpaar in de deze ringleiding beschikbaar is. Bij de aansluiting wordt het betreffende kabelpaar doorgeknipt zodat het resterende stuk via de andere zijde van de kabel voor een andere aansluiting kon worden gebruikt. Men kan dan op eenzelfde kabel twee keer zoveel aansluitingen maken als met een uitlopernet.

Was er geconstateerd dat er een vrij aderpaar beschikbaar was dan werd er gegraven om een invoerkabel naar het betreffende huis te maken. Om de invoerkabel te aan te sluiten moest de (voedings) kabel worden opengemaakt. Vervolgens werd de invoerkabel met de vooraf als vrij gekenmerkte aders verbonden met een koude lasmethode. Hierbij werd een zilveren kokertje over de te lassen aders geschoven en aangeknepen.
Omdat de aders met papier waren gesoleerd moest voorkomen worden dat dit papier tijdens het lassen vochtig werd.  Dit deed men door een tent over het lasgat te plaatsen en de kabel zodra die open was te broeien met vet. Dit broeien hield in dat er heet vet over de geopende kabel werd gegoten waardoor het water geen kans kreeg om in het papier te dringen. Al aanwezig vocht werd er bovendien zo uitgedreven.
Het nadeel van voorgaande methodes was, dat men bij iedere aanleg of afsluiting(verhuizing) een kuil moest graven en een las moest maken. Daarbij  werd het in de jaren na de oorlog ook al snel duidelijk dat bijna iedereen wel telefoon wilde. Vandaar dat men voor nieuwbouw gebruik ging maken van de zogenaamde “vooraanleg”.


Vooraanleg

Bij vooraanleg wordt nieuwbouw al direct voorzien van 2 paar invoeraders per woning tot aan de straatkast. Vanaf de straatkast naar de centrale wordt om kosten te sparen zoveel capaciteit aan dubbeladers gelegd die men de komende periode nodig denkt te hebben. Dat betekent dat niet alle twee dubbeladers per aangesloten woning naar de telefooncentrale worden doorgetrokken, maar volstaan kan worden met ongeveer 40% meer dubbeladers dan er aansluitingen zijn op de betreffende straatkast zijn in plaats van 100% meer. Deze methode werd ingevoerd in 1958 vandaar de naam STAPN 58 (STandaard AansluitPunt Net) Bij STAPN58 werd ook de draadomroep meegenomen in het aansluitproces. Ook was het mogelijk om 4 TV kanalen via de kabel aan te bieden. Deze laatste mogelijkheid is niet gebruikt vanwege verzet van diverse groeperingen (gemeenten, antennebouwers etc.)
In 1968 is dit concept vereenvoudigd met de komst van STAPN68 waarbij alleen nog aansluitingen voor telefonie worden gemaakt. Ook is er dan nog maar één “manipulatiepunt” (het punt waar de aderparen naar de huizen worden aangesloten op de beschikbare kabeladers naar de centrale) en wel in de straatkast. Bij STAPN58 moest men manipuleren in de kabelkast en in speciale manipulatiekasten in het gebouw (bijv flat). Tot in de 21ste eeuw is dit concept in gebruik.  Weliswaar met kleine aanpassingen doordat er steeds meer kunststoffen voor het maken van lassen en als straatkast werden ingevoerd en er nieuwe technieken kwamen om aders aan elkaar te lassen.

De aanbieders van kabel TV gebruikten vanwege de vereiste bandbreedte van de aansluitingen coax kabel om de TV's bij de klant thuis op aan te sluiten. Toen deze aanbieders ook telefonie mochten aanbieden bij de privatisering van de PTT zijn de bestaande kabel TV netten aangepast voor telefonie en data (internet).


Glas in het aansluitnet

Eind vorige eeuw kwam er door de opkomst van de computer in huis steeds meer behoefte om ook data over telefoonaansluitingen te voeren. Daarvoor werden modems gebruikt. Een modem (modulator- demodulator) is een apparaat dat de signalen van een computer geschikt maakt voor verzending over een telefoonlijn en omgekeerd. Men wilde al snel steeds meer data over de telefoonlijn sturen. Dat betekende dat de modems veel sneller moesten worden dan de 300 bits per seconde in de begintijd. Daarvoor werden er steeds meer geavanceerder modulatie methoden ontwikkeld om de snelheid op te voeren, zoals ADSL en VDSL. Door de eigenschappen van een koperen dubbelader in een kabel is er een verband tussen de maximale bitsnelheid en de afstand van de computer tot de apparatuur (meestal in de centrale) waar deze dubbelader op is aangesloten. Hoe verder de aansluiting (computer) van de centrale is hoe lager de maximale bitsnelheid. Bij coax of glaskabels heb je hier geen last van. Om toch de klanten die verder van een centrale wonen te kunnen voorzien van een hogere bitsnelheid heeft men drie oplossingen:
 
A: Breng de aansluiting die nu in het centrale gebouw zit dichter bij de klant. Dat betekent dat er glasvezelapparatuur komt in de straatkasten die dan worden vergroot, op 230 Volt aangesloten en in de zomer gekoeld. Dit is vooral een oplossing voor die gebieden waar vervangen van de bestaande koperkabel naar de abonnees nu (nog) te duur is zoals in binnensteden. Dit wordt ook Fiber To The Curb (FTTC) genoemd.
 
B: Maak gebruik van glasvezel in het hele traject van centrale apparatuur en aansluiting bij de klant.  Daardoor heb je in het aansluitnet geen last van snelheidsverlaging als gevolg van de afstand. Dit is vooral aantrekkelijk in nieuwbouw en gebieden waar er voldoende klanten zijn die de investering naar glas willen betalen door diensten over de glasverbinding af te nemen. Dit wordt ook wel fiber tot the home of business (FTTH of FTTB) genoemd. Een algemene verzamelnaam is FTTX fibre to the x, waar x van alles kan zijn.
 
C: Gebruik het mobiele netwerk (radio) om het stuk tussen centrale apparatuur en de klant te overbruggen. In het begin van deze eeuw was deze oplossing  met de toen gebruikte GSM en UMTS technieken veel te duur. Nu met 4G en zeker met het toekomstige 5G netwerk is dat een serieuze oplossing voor die klanten waar een glasvezel leggen te duur is.

Afhankelijk van onder meer economische afwegingen wordt éé van de voornoemde methoden toegepast. Daarbij is het duidelijk dat op termijn alle koperaansluitingen in het aansluitnet zullen verdwijnen en daarmee ook FTTC.
Ondanks al deze ontwikkelingen is de tent om bij werkzaamheden het lasgat af te schermen van de weersinvloeden blijven bestaan. Die blijft nodig voor nieuwe aanleg of uitbreiding van het aansluitnet of reparatie van defect geraakte kabels. Want de kabels blijven voorlopig nog wel en ook de antennes van het mobiele netwerk zijn bijna altijd met een (glas)kabel aangesloten op het mobiele netwerk.
 

Bronvermelding

Het boek 100 jaar telefonie - Geschiedenis van de openbare telefonie in Nederland 1881-1981.
Documenten en foto’s uit het archief van Houweling Telecom Museum.
 
Voor meer informatie over de huidige aansluitmethoden voor internetdiensten gebruik zoektermen zoals FTTH, FTTC, internet over coax, IP enzovoort.
Zie ook het venster  “Een web van lijnen” voor meer informatie over kabels.