Draadomroep luidsprekerDraadomroep luidspreker

 Aantal klanten van radiocentrales en aantal radio's

Aantal klanten van radio-centrales en aantal radio's

 Aanleg kabels van radiocentrale Aanleg kabels van radiocentrale rond 1930

 
Reclame voor kabels voor radiocentrales
Reclame voor kabels voor radiocentrales
 
 
Reclame voor versterkers
Reclame voor versterkers
 
Reclamebord
Reclamebord
 
 Wekelijks grammofoonplaten transport voor radiocentrales in Noord-Holland
Wekelijks grammofoonplaten transport voor radiocentrales in N-Holland
 
 
 
 Overzicht van het PTT radiodistributie netwerk voor de radiocentrales
Overzicht van het PTT radiodistributie netwerk voor de radiocentrales
 
De oprichtingsvergadering van BERC
De oprichtingsvergadering van BERC
 
Draadomroepversterker bij de klant thuis
Draadomroepversterker bij de klant thuis
 
Wijkversterker PTT draadomroep. Ieder kanaal had zijn eigen versterker plus één reserve
 Wijkversterker PTT draad-omroep. Ieder kanaal had zijn eigen versterker plus één reserve
 
 
Kanaalkiezer met volumeregeling draadomroep
Kanaalkiezer met volumeregeling draadomroep
 
 

Radio uit de muur

 

Inleiding

De radiocentrale, later bekend onder de namen radiodistributie en draadomroep, is te beschouwen als de voorloper van het centrale antennesysteem en de huidige serviceproviders die internet, radio en TV aanbieden. In de loop der jaren ontwikkelde die zich van een voorziening om de buren mee te laten luisteren naar je radio tot een landelijk opererend distributienetwerk onder verantwoordelijkheid van PTT. In dit venster wordt de distributie van het radiosignaal via de draad beschreven van het begin jaren 20 van de vorige eeuw tot het einde van de radiocentrales in 1975.

 

 

Het begin

De radiocentrales ontstonden rond de twintiger jaren van de 20ste eeuw in de Zaanstreek. De radiotoestellen werden in het begin van de twintiger jaren vooral door radioamateurs gebouwd. Pas in 1926 kwamen van de firma Heemaf de eerste fabrieksmatig gebouwde radiotoestellen op de markt. Philips kwam een jaar later met zijn eerste radio op de markt. Deze radio’s kostte toen rond de 250 gulden. Dat is circa 4000 euro omgerekend naar onze tijd. De radio was daarmee een luxeproduct wat niet iedereen zich kon veroorloven. De buren kwamen graag bij de trotse bezitter van het radiotoestel luisteren. Dat leverde volle kamers en de consumptie van sloten thee en koffie op. Toen kwam er iemand op de gedachte om een extra luidspreker aangesloten op het radiotoestel bij de buren te plaatsen. Dat idee vond al snel navolging. Men had alleen een luidspreker wat draad en spijkers om de draad vast te maken nodig. Janus Bauling, leerling op de HBS kwam op de gedachte na 3 jaar de buren over de vloer te hebben gehad om 50 cent per week voor de huur van een luidspreker aangesloten op zijn radio te vragen. Daarmee kon hij dan de benodigde materialen aanschaffen voor uitbreiding en onderhoud van zijn installatie. Hij richtte op 15 april 1924 met hulp van zijn vader de ENRC (Eerste |Nederlandse Radio Centrale) op. Op 21 april 1924 werd de Mattheüs Passie, die vanuit de Sint Bavo in Haarlem over de radio werd uitgezonden, door Janus Bauling onder de 5 aangesloten leden als eerste uitzending van zijn radiocentrale verspreid.

De technische uitdagingen

De radiocentrales brachten ook nieuwe technische uitdagingen. Die moesten eerst door de uitbaters ervan individueel worden opgelost. Later, toen de radiocentrales een succes bleken te zijn, kwam ook de industrie zoals Philips, Siemens en Draka kabel met de nodige oplossingen. Een paar voorbeelden volgen hieronder:


A.    Koperdraad was schaars en daarmee duur. Om geld te besparen sloot men de extra luidsprekers daarom aan via één koperdraad. Als retourleiding gebruikte werd dan de aarde gebruikt. Hiermee introduceerde men wel allerlei stoorsignalen. Daarom is men, toen een betere kwaliteit door de aangesloten klanten werd gevraagd, ook als retourleiding koperdraad gaan gebruiken. Er kwamen ook specifiek voor de radiocentrales ontwikkelde aansluitkabels op de markt.


B.    Als je meer luidsprekers op een radio aansluit neemt de geluidsterkte per luidspreker al snel drastisch af. Dat werd ondervangen door een extra “versterkerlamp” of speciaal voor de radiocentrale ontwikkelde versterkers toe te passen.


C.    Zodra je, zoals in de begintijd van de radiocentrales gebeurde, alle luidsprekers van je klanten parallel aansluit op een radio gaan die ook als microfoon werken. Daardoor kon je horen, als er geen radio-uitzending was, wat er bij de buren in de buurt van de luidspreker werd gezegd. De eenvoudigste oplossing hiertegen was een doek in de destijds trechtervormige luidspreker te stoppen. Dat had wel als nadeel dat je niet altijd hoorde dat er een uitzending was. Later werden er voor de luidsprekers volumeregelaars ontwikkeld die er ook voor zorgde dat het door de luidspreker opgevangen geluid niet meer werd doorgegeven naar de buren.

 

De juridische uitdagingen en de regelgeving

Door de groei van de radiocentrales, niet alleen in de Zaanstreek maar in het hele land, moesten er regels komen voor vraagstukken zoals:


-    “mag een radiocentrale een draad spannen over gemeentelijk eigendom (straat of plein)?”
-    “Moeten er eisen gesteld worden aan een radiocentrale (vergunning) en welke dan?”
-    “Mogen radiocentrales buitenlandse programma’s doorgeven?”

Al spoedig moest men dan ook bij de gemeente toestemming vragen om een radiocentrale te beginnen. Het aantal klanten groeide hard, van circa 1500 in 1925 tot 400.000 in 1940. In 1927 waren er in de toen 1100 gemeenten van ons land 4000 aanvragen om een radiocentrale te mogen beginnen.
Na een periode van een landelijk verbod op uitbreiding van het aantal radiocentrales werd vanaf 7 november 1927 vergunning verleend en toezicht gehouden door de rijksoverheid op de radiocentrales. De uitvoering hiervan werd bij de PTT gelegd. Een aantal gemeenten Den Bosch, Den Haag, Utrecht en Rotterdam besloot toen om zelf een radiocentrale te beginnen.

In 1930 komt de eerste omroepwetgeving in ons land, het radio reglement, tot stand. Daarin zijn 2 hoofdstukken opgenomen over de radiodistributie. Ook zijn hierin de kaders voor het doorgeven van kerkdiensten opgenomen. Zie ook het venster 11: “De kerk aan bed”.


De NOZEMA (Nederlandse Omroep Zender Maatschappij) wordt in 1935 door de overheid en de gezamenlijke omroepen opgericht en gaat naast zenders ook radiocentrales exploiteren. Daarna worden de radiocentrales, ondanks hevige protesten, wettelijk verplicht om een jaarlijkse bijdrage aan de NOZEMA te betalen ter gedeeltelijke dekking van de zenderkosten.  

De commerciële uitdagingen

Voor de toekomst van de radiocentrales was het natuurlijk van belang om te kunnen inschatten welke richting de technische ontwikkelingen opgingen. Maar nog belangrijker was de vraag hoe je de radiodistributie aantrekkelijk voor je klanten maakt en houdt. Doordat steeds meer mensen zelf een radiotoestel kochten was alleen het signaal van de publieke omroepen (Hilversum 1 en 2) doorgeven niet meer voldoende. Dus moesten er nieuwe voordelen voor de klanten komen zoals een betere geluidskwaliteit dan de doorsnee radio, het ongestoord doorgeven van buitenlandse omroepen, verzoekplaat programma’s enzovoort.

In Noord-Holland ontstond er zo een samenwerkingsverband tussen radiocentrales die samen de grammofoonplaten voor hun programma’s inkochten en wekelijks vervoerden tussen de aangesloten radiocentrales.
Wettelijk waren de radiocentrales verplicht om Hilversum 1 en 2 door te geven aan hun klanten. Daarom moesten er meer dan twee kanalen te horen zijn op de radiocentrale als je extra dienstverlening wilde bieden aan je klanten. Maar ieder kanaal betekent een forse investering in met name koperdraad naar de klant en apparatuur voor dat kanaal. Dat betekende in de praktijk dat de klant, afhankelijk van waar die woonde, een keuze had uit 3 of 4 kanalen. De radiocentrales bepaalden hoe kanalen 3 (en 4) werden ingevuld, bijvoorbeeld met een keuze uit diverse buitenlandse stations die aan de grens van Nederland werden opgevangen voor een betere kwaliteit of verzoekplaat-programma’s.


Om de kwaliteit van de uitzendingen van de radiocentrales te verbeteren legt PTT in 1933 een Rijksradio-distributienet aan. De radiocentrales kunnen hiermee rechtstreeks het geluid van de radiostudio’s van Hilversum 1 en 2 met hoge kwaliteit en zonder storing binnenkrijgen. Ook het geluid van buitenlandse zenders wordt hiermee vanaf de meest gunstige ontvang plekken aan de grenzen van Nederland doorgegeven. Veel radiocentrales nemen hier een abonnement op.

 

Samenwerking

De radiocentrales gingen in 1928 samenwerken in de BERC. (Bond van Exploitanten van Radio Centrales). Dit vond men nodig om op niveau met de overheid te kunnen praten over de koers die de radiocentrales wilde volgen en om samen (technische en juridische) vraagstukken op te lossen. De bond werd in een vergadering op 12 april 1928 opgericht als initiatief van de Zaanse radiocentrales. Vanaf het begin af aan waren er radiocentrales uit het hele land aangesloten.
Vraagstukken van het eerste uur waren de bijdragen aan de omroepverenigingen, vergunning voor het gebruik van een microfoon, uitzending van eigen muziekprogramma’s, vergunning voor het doorgeven van buitenlandse zenders en de verhouding met de PTT.

 

De laatste jaren van de draadomroep

In de tweede wereldoorlog werden alle radiocentrales door de bezetter genaast en ondergebracht bij de PTT en de BERC werd opgeheven. Op een gegeven moment moesten alle radiotoestellen worden ingeleverd om te voorkomen dat men naar geallieerde zenders zou luisteren.  Daarmee wilde de bezetter bereiken dat men alleen nog maar naar de door de overheid gecontroleerde zenders luisterde.

PTT heeft toen van alle afzonderlijke radiocentrales een landelijk opererende draadomroep of radiodistributie gemaakt met 4 kanalen. Dat betekende in de praktijk dat de afzonderlijke plaatselijke aansluitnetten van de radiocentrales geleidelijk geïntegreerd werden met het aansluitnet van de telefoon en er een landelijk dekkend netwerk kwam met overal hetzelfde landelijke programma. Men stapte toen af van de benaming radiocentrales en noemde deze dienst “radiodistributie”. Distributie had na de oorlog een slechte naam vandaar dat de dienst na de oorlog herdoopt werd in draadomroep.

Pogingen om na de oorlog de oude situatie van particuliere radiocentrales weer te herstellen stranden, onder meer omdat veel toenmalige bezitters van radiocentrales de afkoopsom horende bij de naasting hadden geaccepteerd.
In de eerste jaren na de tweede wereldoorlog beleefde de draadomroep zijn hoogtijdagen, vooral omdat er bijna niemand meer een radio had en nieuwe radio’s duur waren. Het aantal klanten steeg naar iets meer dan een half miljoen. In 1965 werd ook Hilversum 3 toegevoegd aan de draadomroep waardoor alleen kanaal 4 nog vrij in te vullen viel. Die invulling werd toen landelijk door de PTT geregeld vanuit een studio in Rotterdam.

Door de snelle ontwikkelingen in de techniek, de betere kwaliteit en lagere prijzen van radio’s en de concurrentie van bandrecorders en grammofoons was het in de jaren 60 voor PTT  duidelijk dat het niet meer haalbaar was om deze dienst commercieel interessant te blijven exploiteren. De komst van de FM radio met stereo heeft daar ook flink aan bijgedragen. PTT heeft daarom in 1964 besloten om met de draadomroep te stoppen. Op 31 januari 1975 werd het laatste stuk van de landelijke draadomroep in Delft opgeheven.
Vermeldingswaardig is nog dat er slechts 0,3 Watt luidspreker vermogen nodig was om een goed hoorbaar geluid te krijgen uit de luidspreker bij de klant thuis.

Literatuur

-  Handboek voor radiocentrales april 1940 uitgegeven door de Bond van Exploitanten van Radio-Centrales.

-  Omroep Zender Museum  boek "90 Jaar goed ontvangen"

https://nl.wikipedia.org/wiki/Draadomroep